30 november 2013

12 Junij 1868 Het leggen der eerste steen der Westerkerk aan de Kruiskade

12 Junij 1868
Ter herinnering aan hetgeen (ik) heden heb bijgewoond, schrijf (ik) onderstaand, daar het iets geldt dat zoo iedere dag hier niet voorkomt en dat ligt door opvolgende indrukken wordt uitgewischt. — ’t Is het leggen der (zoogenaamde) eerste steen der Westerkerk aan de Kruiskade alhier, zijnde de vijfde gereformeerde kerk onzer gemeente. —
In kwaliteit als collectant uitgenodigd zijnde deze plechtigheid bij te wonen, begaf (ik) mij ten 2 uur naar het feestterrein dat voor die gelegenheid eenvoudig was gedecoreerd. — Wanneer men het debris van afgebrokkelde muren, huizen & schoorstenen niet in aanmerking nam zag de plaats er waarlijk smaakvol uit. — Er was ongeveer in ’t midden een tribune half cirkelsgewijze, afgeladen, vanwaar de genodigden, ruim 400 in getal, een goed gezicht hadden op de feestredenaars; ook de plaats voor dezen was aardig ingerigt. —
De voorzitter der Commissie der Kerkbouw Ds. W. v. Griethuijsen hield eene sierlijke rede tot opening der festiviteit. — Kortelings van Rome teruggekeerd vond hij uit ’t geen hij daar gezien had een beeld, een tegenstelling die voor den duur van het Christendom getuigde. ’t Gold een grootspraak & verguizing der Cesars tegen de Leer van J.C. — op marmer gebeiteld. En die steen, zij werd na zooveele eeuwen teruggevonden onder de opgegraven puin van Cesars paleis. Zij waren reeds voor lang verdwenen, terwijl de duurzaamheid des Christendoms door miljoenen zielen werd bewezen. —
Daarna noodigde hij de 6 jongelui welke de plegtigheid zouden volbrengen, uit, hun werk aan te vangen ’t welk na afloop door een driedubbel hoerah werd begroet.
Het hoofd der kerkmeesters den Heer Swellengrebel nam hierop het woord hun voor het verrichten te bedanken terwijl hij hen te kennen gaf op dien plek de predikzaal zoude verrijzen. — Hij gaf daarom een kort historisch overzigt over het plan der kerkbouw & de moeyelijkheden daaraan verbonden, vooral wat het geldelijke betrof.

12 juni 1868 Eerste steenlegging
van de Westerkerk.
Coll. Gemeentearchief Rotterdam.

Getekend naar een foto.
Uit het legaat van van Burgemeester 
J. van Vollenhoven.
(Helaas onbekend waar Houwens staat.)


Spreker verzocht tevens der vergadering eenige oogenblikken onbewegelijke stilstand daar de Photograaf Van Gorkom van dit oogenblik een blijvend aandenken wilde vervaardigen. —
Onze burgemeester J. v. Vollenhoven hield daarop een hartelijke speech. ’t Was een fraai effect, zoo midden in die deftige schaar onze flinke burgervader in pontificaal te zien oreeren. —
Vervolgens nam A. de Graaf het woord om in de hem eigen luimige spreektrant de gemeente tot eene milde bijdrage tot voltooying van het werk uit te noodigen. — Zijne voordragt eindigde met het Halelujah bij wijze van dankgebed. —
’t Was zeer plegtig vooral toen er nadat de laatste woorden ternaauwernood des sprekers lippen ontvloden waren, in de nabuurschap een gezang werd aangeheven, dat ieder aangreep. ’t Was het lied der blinden. Van uit hun werkplaats welke aan het terrein grensde klonk hunne dankpsalm even onverwacht als treffend. —
Na het aanbieden der Eerewijn & het tentoonstellen der teekeningen van de opterigten kerk eindigde dit feest even eenvoudig als smaakvol. —
=========

28 november 2013

13 Mei 1868 De Tijd vervliegt zo snel

13 Mei 1868
Hoewel niets bijzonders te vermelden hebbende wil (ik) hier nu eenige regelen neder schrijven.
’t Gaat alles op de zelfde wijze. Over gezondheid niet te klagen, de zaken gaan goed, hoewel ’t drukker konde zijn, doch ’t is de komkommertijd en ben dus in de verwachting van dingen die komen zullen. —
Ik kan mij dus als een rentenier hier in het heerlijke weder verlustigen dat ons deze heerlijke Meimaand zo ruimschoots aanbiedt. Zelden heb ik prachtiger weer gezien hoewel “lest lengt het best”, zooals onze voorvaders reeds zeiden.
En dan komen die dagen van vroeger tog/nog het best voor den geest van plannen die gemaakt werden en die nu reeds sedert jaren zijn uitgevoerd. Van reizen & reisjes in den omtrek en den vreemde & dan wenschte (ik) ze nog te moeten beginnen. —
Wat (ik) vroeger mij niet of nauwelijks konde voorstellen dat de Tijd zoo snel vervliegt, kan ik nu des te beter, toch hoe meer (ik) dit bedenk des te meer reden om dankbaar te zijn. –
Mijn ouders zijn goddank nog gezond en wel. Een gevestigd bestaan te hebben waarop (ik) naar believen mij geheel kan vestigen, zoo iets gebeurt zo iedereen niet. 
–
(Het is zoo als een onzer gezangen zoo juist uitdrukt
Hunkert naar hetgeen hij zien zal
Wenscht terug hetgeen hij zag)

15 november 2013

21 Maart 1868 Van Rottm naar Amsterd. buitenom

21 Maart 1868
Verleden week kregen we een boot te expediteren van Rottm naar Amsterd. buitenom. —
Of het denkbeeld mij te wonderlijk voorkwam of hoe dan ook, ik droomde ’s nachts dat ik meeging en besloot die droom werkelijkheid te maken: erover sprekende vond (ik) er veel liefhebbers voor & zoo was het dat wij op zondag 15 dezer per Holyrood Capt Weddels, te half negen ’s morgens naar Helvoet vertrokken.
Wegens oponthoud met schutten waren (we) niet over de “Bar” dan 8 uur.

De zee was prachtig stil en effen als een spiegel waarin zich echter geen blaauwe lucht of middagzon in afspiegelde want de lucht was eentonig grijs & vochtig & weldra bevonden we ons in een dikke mist waardoor we zoo goed mogelijk heen sukkelden & avonds te 12 uur te Nieuwediep arriveerden.

Te acht uur werden we ingeklaard & vertrokken (we) de Zuiderzee langs, voorbij Wieringen en Urk naar Amsterdam. —
Waar (ik) een paar dagen vertoefde & (mij) zoo goed mogelijk amuseerde tot het aanhoudende slechte weder mij noodzaakte weder naar huis te keeren. —

13 november 2013

25 Februari 1868 London, Duitschland, Frankrijk, ter Neuzen in Zeeland

25 Februarij 1868

’t Voorstaande had (ik) beschreven & was er mede uitgescheden uit gebrek aan gelegenheid. Weinig dacht ik toen dat een paar uur later mijn broeder het middelpunt zou zijn van een toneel dat ik niet meer hoop bij te wonen, want het was de eerste maal dat ik iemand zonder enige kennisgeving vooraf, in zwijm zag vallen. Veroorzaakt door overspanning had het ernstiger gevolgen kunnen hebben doch ’t heeft zich tot heden steeds vooruitgaande gehouden & hoop ’t weldra geheel zal verdwenen zijn. —

Ten vervolge mijner chroniek.

Algemeen Handelsblad, 30 juni 1867


Op ............. [niet ingevuld] kwam (ik) bij de pipa op kantoor. ’t Zelfde waar ik dit schrijf. En waarin ik sedert 1 July 1867 als deelgenoot ben opgenomen. —

En of ik het mij kan begrijpen, och men went zich aan alles, ook hieraan. Waarom ik deste meer behoefte heb, van de wisselende omstandigheden iets te boekstaven ten einde ze niet geheel te vergeten. —

Na mijn Schotse reis heb (ik) er nog verscheidene gemaakt naar andere steden.

In 1862 heb (ik) met & Van der Schalk de tentoonstelling te London gezien, waar ik vroeger reeds geweest was met den Heer Polman Mooij te Haarlem.

In July 1863 ............. ben met dezelfden naar Duitschland geweest. De Rhyn langs naar Wiesbaden, over Frankfurt naar Heidelberg & binnen de 14 daag weder terug.

In 1866 heb (ik) met mijn Vriend Herman van den Abeelen een togt door Frankrijk gemaakt. De Ary Scheffer welke ons naar Havre bragt was een fiksche stoomer. Van daar uit per spoor naar Rouaan & verder naar Parijs waar we in het Hôtel du Louvre logeerden en onder anderen het tentoonstellingsgebouw voor het volgend jaar zagen gereed maken. — Parijs heeft bij mij den indruk agtergelaten als een der prettigste plaatsen welke ik nu? bezocht heb. Alles ziet er even vrolijk & gezellig uit & hoewel bewust dat er alles er niet is als het er wezen moest doet het geheel zich aan den bezoeker voor als een plaats bij uitnemendheid. Licht & lucht bij overvloed. Prachtige huizen, brede straten, rijke winkels, drukte & bedrijvigheid overal, en dank zij de menigvuldige politie overal orde. —

Van Parijs zijn we ’s avonds te 11 uur naar Luik gespoord, waar we de volgende middag 2 uur aankwamen en na het diner naar Chaudfontaines wandelden bij wijze van reactie van het lange zitten.

Vandaar over Antwerpen naar huis, Brussel voor een volgende keer latende. — ’t Was een heerlijke tour ~ zou haar gaarne voor een tweede maal overmaken. —

In 1867 heb (ik) geen buitenlandse reis gemaakt daar de oudelui de togt naar Heidelberg maakten & door mijn ‘partnership’ er vele drukten bij kwamen.

Ik heb er echter nog enige dagen uitgebroken om mijn vriend A. van Mens te bezoeken welke als Officier van gezondheid te ter Neuzen in Zeeland gestationeerd was. —

Daar ik het bezien van mijn vaderland als even nuttig beschouw als het trekken door den vreemde. — En waarlijk, Zeeland is mij in zeker opzigt niet tegengevallen. Altijd afgeschilderd als een onherbergzaam oord, heeft het zich in werkelijkheid als een schoon land voorgedaan, hoewel het in veel zaken tweehonderd jaar achteruit is. —

’s Morgens te elf uur per stoomboot naar N. vertrokken, bevond (ik) mij tegen den middag op de Zeeuwsche stroomen en zulk een uitzicht is reeds de moeite waard, vooral op zulk een warme dag als ik juist trof. Wat men ziet is water, geel water, met groote golven, de horizon omzoomd door een zwarte streep, de toppen der boomen die boven de dijken uitkomen kijken, hier en daar een eenzaam kerktorentje & hielden we soms bij een landingsplaats stil dan dankte ik mijn gesternte dat ik er niet moest toeven, want ’t zag er doorgaans zeer vervelend uit. — ’t Nieuwe kanaal door Zuidbeveland maakte er een aangename afwisseling op & (ik) kreeg een goed overzicht van het eiland vanaf de brug onzer stoomboot.
Van Terneuzen ging ik via Vlissingen naar Middelburg en deze togt heeft mij het meest bevallen. —

De ree van Vlissingen is een aardig gezicht en het spookte er even hard als op de volle zee terwijl onze kleine stoomboot als een vogel zich op de golven verhief & snorrende en stampende de havenkaden bij kwam. —
De stad is even stil & vervelend als iedere provinciestad wat er op Zondag natuurlijk niet op verbeterd & vooral niet in deze provincie waar men dan bijna niets kan bekomen omdat het Zondag is.
De paar uren daar doorgebracht heb (ik) zoo goed mogelijk besteed & vervolgens op de Imperiale eener omnibus het oogenblik afgewacht dat ik in volle galop naar Middelburg zou vervoerd worden. De togt daarheen is alleen de moeite eener reis waard om de oorspronkelijkheid der eilandbewoners in vollen kleuren te zien & geeft tevens een goed denkbeeld van wat er zoo al in die streek te zien en te vinden is. —
En Middelburg: een copie van Delft of enig andere stille hollandsche stad. Huizen, grachten, boomen, alles in dezelfde vorm gegoten & met dezelfde kleur & kalmte overgoten.

3 november 2013

25 Januarij 1868 Inleiding en reis naar Schotland


Rotterdam, 25 januarij 1868

Om van tijd tot tijd de voornaamste & voor mij belangrijkste herinneringen te bewaren heb ik dit boek van blanko papier laten vervaardigen. Het is mij als vliegt de tijd veel sneller heen als voorheen, als wisselen omstandigheden zich in verschillende nuances.

— Lief en Leed.—
Van het eerste heb gelukkig meer ervaring dan van het laatste, doch is het mij niet bekend wanneer de schaal die zich tot vreugde en voorspoed helde, kan keeren.

En of ik nu wenschte dit boek reeds beschreven, nu te lezen. Nee. — ’t Is mij liever, met den voortspoedenden tijd mijn lot achtereenvolgens te leeren, dan ontijdig bezwaren te vernemen welke altijd “tijds genoeg” aankomen. —

Hiermede heb een soort van inleiding en kan er zoover de belangrijkste punten van wat achter mij ligt er in een kort resumé op laten volgen.
— Wanneer ik mij van dingen van “over eenige jaren” iets voor den Geest terug wil roepen begin met “in 1859 ging ik naar Schotland.” — Het jaar bij uitnemendheid. Bij elke volgend neemt dit in mijn verbeelding meer in glans toe. — ’t Was toch voor het eerst dat ik op reis was alléén in een vreemd land. — Onder menschen welke ik op zijn best kende. — Bergen van eenige betekenis had ik nimmer gezien & van reisavonturen welke hier zou vinden had toen nog geen begrip. —

Ja, het was of mijn Geest een nieuw leven ondervond toen ik daar in die Hooglanden midden in de Schoone & Grootsche dreven Gods heerlijke schepping bewonderde, toen ik daar met mijn beide reisgenooten, Schotten van mijn eigen leeftijd die ik voor dien tijd niet kende, in volle vrijheid ronddoolde. Het was een heerlijke tijd.
— Ik was toen zestien jaar en had op mijn wijs (?) reeds zorg gehad: teleurstelling van zich noemende vrienden, achterstelling op ’t kantoor bij P. v Vt om plaats te maken voor neefjes protégés. Kortom een jongensverdriet. — In Schotland kon ik het vergeten wanneer wij ons gereed maakten een voetreis door de bergen te aanvaarden, waarvan al de bijzonderheden in een “Journaal” heb geboekstaafd & waarvan de lezing mij nog dikwijls een genoeglijk ogenblik bezorgde. —

De jongste van hen, Robert Bryson, is kort daarna naar Geneve vertrokken & verleden jaar aldaar getrouwd. —