7 december 2013

30 Julij 1868 Zeer warme zomer; tour naar Vater Rhein

30 Julij 1868
Dit neder schrijvende viel het mij op (dat) het jaar over zijn grootste helft is voorbijgegaan en tevens dat (ik) nog niets heb vermeld van mijn uitstapje in het laatst der vorige maand.
Op ’t oogenblik ben ik huisbewaarder. Vader & moeder zijn naar Katwijk aan Zee waar Piet voor zijn gezondheid eenige weken vertoeft. — Zenuwaandoening door overspanning veroorzaakt schijnt de reden van zijn ongesteldheid te zijn. 
— ’t Is anders een vervelend leven voor wien er voor een dag vertoeft & wel geschikt om iemand er zeer bedaard te doen worden. — 

Warme zomer
We hebben een zeer warme zomer. De oudste menschen (die natuurlijk het slechtste memorie hebben) herinneren zich iets dergelijks niet. Alles was vier weken vroeger rijp dan op zijn behoorlijke tijd & wat het weder verder heeft uitgewerkt is onder andere het project voor een nieuwe zweminrigting in het oostelijk deel der Stad, terwijl ’t voor Heeren de mode heeft aangebragt met parapluies te mogen loopen in de zonnenschijn. —
Gelukkig is er dit jaar (ten minste tot nog toe)
geen epidemie. —
Terwijl door afwezigheid van mijn broeder (ik) mijne handen nog voller met werk heb.
Echter ben (ik) gelukkig nog gezond & kan mij in die tropische warmte nog al schikken, terwijl (ik) mij dan bij verpoozing in de gedachten verplaats in mijn tour naar Vater Rhein, das herlich Traubenland. —
Met H.v.d. Abeelen, mijn oudeluiscompagnon ging (ik) per Staatsspoor den 18 Junij over de Moerdijk (nog per stoomboot) naar Breda, vandaar dwars door Braband naar Venlo, om verder te Kempen een paar uur stil te houden. Daar de aansluiting naar Keulen nog niet geheel geregeld was, kwamen (we) avonds te Bonn aan. —
19e Junij Snellboot naar Bingen.
20e Junij naar Niederwalt en ’s avonds naar Coblenz. 
Den 21e Junij wilden we per “pedes nostram” naar Ems wandelen, zijn in de heuvels verdwaald geraakt & kwamen halfgebraden te Oberlahnstein aan. —
(We) Hebben toen de 22e per spoor
Ems bezocht  & avonds per boot naar Remagen gevaren, waar we op 23e het Ahrdal bezochten en de volgende dag (24e) te zeven uur per trein naar Keulen spoorden, den Dom & c. zagen, tegen den middag per sneltrein naar Aken togen, aldaar de Lousburg Belvedere & de Badplaats Burtscheid bezochten om avonds te 10 uur te Luik te arriveeren. —
25e per spoor van Luik over Hasselt naar Eindhoven. 
Hier ontmoetten (we) een oude kennis van Rotterdam, welke in den Bosch een fabriek had opgerigt & ons aanraadde de terugtogt over den Bosch te nemen. 
Den 26e Junij hadden we ruim gelegenheid de St Janskerk van de buiten & binnen te zien: dat is een Meesterstuk! Jammer dat de neo-katolieke smaak zoo jammerlijk bont uitvalt en schetterende schrille kleuren aanbrengt waar een eenvoudige witte kalkmuur het plegtige der bouworde zoo verhoogt. Want de St Janskerk munt zeer uit door hare eenvoudige en toch trotsche lijnen en levert een harmonisch perspectief waar een “Bosboom” zich aan tegoed zou doen. —

Met deze togt heb (ik) weder een gedeelte van mijn plan ten uitvoer gebragt om successief mijn gansche vaderland te zien. — Verleden jaar heeft mijn togtje door Zeeland mij een goed idee gegeven hoe het daar uitzag. 
De Veluwe & Betuwe met Utrecht & Zuidholland had (ik) reeds vroeger gezien terwijl Braband als brug tot Duitschland diende & mij zoo in de gelegenheid stelde ook daarmeede kennis te maken. —
Het oostelijk deel schiet dus nog voor een volgend jaar over. En van ’t geen ik van Holland zag, was de conclusie dat men niet naar heinde en veer hoeft te vliegen om iets moois te zien, hoewel (ik) het bepaald als nuttig beschouw met onze naburen in hun land eens kennis te maken. 

Dan leert men ten minste in zijn eigen land het goede op zijn regte prijs stellen. —

3 december 2013

7 Maart 1868 Eene uitvoering van het Japansche gezelschap

Bij ’t opruimen van mijn lessenaar vond (ik) het volgend opstel, geschreven nadat (ik) de voorstelling had bijgewoond & dat (ik) voor ’t wegraken maar hierin zal overschrijven. —
7 Maart 1868
Gisteren woonde ik eene uitvoering van het Japansche gezelschap bij dat wel de moeite eener beschrijving waard is. —
Verbeeld u een soort van tooneel vervaardigd uit vuurschermen?, waar een tal van leeren & stokken een klein denkbeeld aangeven van wat er zooal moet gedaan worden. — Bij wijze van ‘Portique’ een koorddanserstoestel, dat mij soms hinderde. — Per klokslag van 8 uur werd(en?) (we) op zeer onjapansche muziek onthaald dat mijn gehoor soms smartelijk aandeed & welk tot fanfare diende voor de geheele bende Japaneezen. — De kleinen vooraf en de grooten in de achterhoede, kwam het gezelschap het tooneel opwandelen, ging zeer op hun gemak op kleermakersmanier zitten en bragt op hunne manier een heilwensch aan het publiek door het hoofd ter aarde (!) te neigen. — Zoo bedaard ze gekomen waren, even zoo gingen ze weer weg en lieten zich van achteren bekijken. Slechts een paar kinderen bleven achter & begonnen een soort van tuimelspel eerst langzaam, toen crescendo totdat men ze niet meer onderscheiden kon, veelminder of ze op het hoofd dan op de voeten stonden tot ze zich zoo door de war haalden dat men slechts een hoop armen en beenen achter de schermen zag verdwijnen. —
Op het signaal van de lelijkste der kerels, zijnde het tegen elkaar slaan van een paar houten, kwam een andere liefhebber op die zijn muilen uittrok en op zijn rug liggend allerlei kunsten met een vuurscherm maakte en dat wel met zijn voeten die zoo lenig waren dat men na een poos begon te gelooven (dat) die man met vier handen moest geboren zijn. —
Daverend applaus. — Mijnheer drukt zijn neus tegen de vloer en wordt door een ander opgevolgd. — De hoofdzaak der toeren bestaat in het balanceeren en daarin hebben die luidjes het fameus ver gebragt. — Een groote breede kerel pozeert in het midden van het tooneel, laat zich een bamboe wel tien maal langer dan hij zelf op zijn schouders plaatsen. Boven op de bamboe is een leër in horizontale ligging geplaatst zoodat de gansche toestel tot digt bij het plafond reikt. — Door middel van een katrol een klein Japaneesje in een mandje boven op dien toestel geheeschen. — Behouden aldaar aangeland rigt het manneke zich rechtop en begint een wandeling, zoo voorzigtig als of hij op eyeren liep. — Aan het einde der leer maakt hij een aantal onnoodige toeren die de bamboe in een sterk overhellende rigting brengt en het publiek in de verwachting doet zijn als ware een nadere kennismaking aanstaande. — Daarvan echter komt niets want de Japanezen bewaren hun evenwigt perfect terwijl de jongen zichlangs de stok laat afglijden en door de omstanders wordt opgevangen. —
Verscheidene toeren in dien geest werden er uitgevoerd waarvan mij de volgorde ontgaan is. — Onder de voornaamste acht ik deze: Een der liefhebbers gaat op zijn rug liggen met de beide beenen in de lucht, de waaijer in de hand, geheel gereed die kleine Japanees in een mandje op zijn voeten te ontvangen. — ’t Kereltje zit er blijkbaar op zijn gemak. Wat er echter nu volgt heb ik gezien hoewel (ik) het naauwelijks gelooven konde dat zoo iets kon gebeuren. — En wat was dat dan toch. — Wel. De op zijn rug gepozeerde man nam zijne omstaande kunstbroeders een soort van waschtobbetje aan, dat hij onder het mandje van de kleine wist te werken. — Toen hij dit goed & wel tusschen zijn voetzool & het mandje had gekregen werd deze manoeuvre tot twaalf maal herhaald zoodat het tobbetje in een pilaar herschapen was waarop de kleine Japanees zich als kroonstuk op verhief. Een geringe beweging der beide vleeschelijke steunpilaren deed de geheelen piramide waggelen doch de jongen scheen dit als een deel der representatie aan te merken. Opeens echter toen de zuil als onbewegelijk stond vliegt ze onverwachts naar de laagte, de jongen wordt uit zijn mandje geworpen en de zuil in zijn normalen toestand naar het achterscherm gelanceerd waar de tobben elkander achterna en de deur uitrolden. Dit alles geschiedde in een oogenblik, want voor de tobben verdwenen waren lag ons Japaneesje reeds in de armen, wel neen, boven op de voetzolen zijner antipode, welke uit pure blijdschap over zijn behouden aankomst aldaar den snuiter in een horizontale rigting zeer snel deden ronddraaijen zoo zelfs dat toen hij op zijn eigen beenen beland kwam hij er het regte gebruik van scheen vergeten te zijn en duizelend tegen de coulissen aanrolde. —
In een volgend nummer gaf het zelfde paar andere proeve hunner behendigheid. — No 1 was present als voren: rug, waaijer, beenen in dezelfde positie. Dit maal droeg hij een groote zeef waarin de jongen regtop stond. — De toer bestond daarin om langs de buitenrand naar boven te klauteren, daar volstrekt geen houvast aan was en alleen door een allergeleerdste balanceerkunst kon geschieden. — Hoe dan ook, na zooveel ongewoons, had ik mij over niets meer te verwonderen, want ’t was als werd de jongen er langzaam opgetooverd, ging er uit dankbaarheid boven op zijn hoofd staan, werd op de gewone wijze er afgeworpen & via de voetzool naar de grond getransporteerd, waar hij op een geheel andere wijze dan gewone menschen de zaal verliet.
Koorddansen is zeker niets ongewoons, dus hiervan geen beschrijving. — Wat wij gewoon zijn bij dergelijke vertooning en gaarne zien, is een sierlijk in tricot gehuld persoon, welk costuum tevens de gelegenheid geeft de werking der spieren eenigzins te kunnen waarnemen en dat alles op een behoorlijke distantie. — Hier echter was het een menschelijk wezen, gekleed in een hoop vuile rokken en doeken, die bij welke beweging ook zelfs niet konden doen gissen hoe die waren aangetrokken, waar het begin of einde was. — Een parasol en waaijer verving de gewone balanceerstok, terwijl het geheel den indruk weder gaf welke men snel ontvangt bij ’t beschouwen van Japanees porcelein. — Even fantastisch als dat was deze voorstelling. — Het wezen was er, bewoog zich op een zeer slap koord even rustig als of het zich op een der landschappen zonder verschiet bevond. — Een nog zoo geringe overhelling en de vrees van een aantal toeschouwers zoude geregtvaardigd zijn. — ’t Was bepaald een vraag voor de digtstbijzittenden of zij er nu voor hun plezier gekomen waren en of het vermaak niet veel grooter was toen dit agter de rug was. —
Eén der accrobaten was zeker van een groot apengeslacht afgestamd, wat hieruit zoude opmaken daar hij dezelfde kunsten maakte als de apen der diergaarde. — Hij liet zich aan een bamboe tot aan de zoldering ophijschen, klauterde met een vlugheid de bamboe op die hem bij de Cocagne-mast zeker meer voordeel zoude gebragt hebben. Aan het boveneinde gekomen, laat hij zich afglijden — Hé, daar valt hij. Reeds zie ik in mijn verbeelding de anderen toesnellen. Maar juist aan het uiterste puntje heeft hij met zijn been de bamboe omklemt en rust zoo geheel op zijn gemak in de lucht uit. — Hij zit, maar waarop dat was juist het aardige. — Met een been houdt hij de stok omklemd, met eene hand houdt hij haar vast terwijl de rest een zittende poze heeft aangenomen die ik gemakkelijker in mijn leunstoel zoude nadoen. —

Advertentie Rotterdamsche Courant.

30 november 2013

12 Junij 1868 Het leggen der eerste steen der Westerkerk aan de Kruiskade

12 Junij 1868
Ter herinnering aan hetgeen (ik) heden heb bijgewoond, schrijf (ik) onderstaand, daar het iets geldt dat zoo iedere dag hier niet voorkomt en dat ligt door opvolgende indrukken wordt uitgewischt. — ’t Is het leggen der (zoogenaamde) eerste steen der Westerkerk aan de Kruiskade alhier, zijnde de vijfde gereformeerde kerk onzer gemeente. —
In kwaliteit als collectant uitgenodigd zijnde deze plechtigheid bij te wonen, begaf (ik) mij ten 2 uur naar het feestterrein dat voor die gelegenheid eenvoudig was gedecoreerd. — Wanneer men het debris van afgebrokkelde muren, huizen & schoorstenen niet in aanmerking nam zag de plaats er waarlijk smaakvol uit. — Er was ongeveer in ’t midden een tribune half cirkelsgewijze, afgeladen, vanwaar de genodigden, ruim 400 in getal, een goed gezicht hadden op de feestredenaars; ook de plaats voor dezen was aardig ingerigt. —
De voorzitter der Commissie der Kerkbouw Ds. W. v. Griethuijsen hield eene sierlijke rede tot opening der festiviteit. — Kortelings van Rome teruggekeerd vond hij uit ’t geen hij daar gezien had een beeld, een tegenstelling die voor den duur van het Christendom getuigde. ’t Gold een grootspraak & verguizing der Cesars tegen de Leer van J.C. — op marmer gebeiteld. En die steen, zij werd na zooveele eeuwen teruggevonden onder de opgegraven puin van Cesars paleis. Zij waren reeds voor lang verdwenen, terwijl de duurzaamheid des Christendoms door miljoenen zielen werd bewezen. —
Daarna noodigde hij de 6 jongelui welke de plegtigheid zouden volbrengen, uit, hun werk aan te vangen ’t welk na afloop door een driedubbel hoerah werd begroet.
Het hoofd der kerkmeesters den Heer Swellengrebel nam hierop het woord hun voor het verrichten te bedanken terwijl hij hen te kennen gaf op dien plek de predikzaal zoude verrijzen. — Hij gaf daarom een kort historisch overzigt over het plan der kerkbouw & de moeyelijkheden daaraan verbonden, vooral wat het geldelijke betrof.

12 juni 1868 Eerste steenlegging
van de Westerkerk.
Coll. Gemeentearchief Rotterdam.

Getekend naar een foto.
Uit het legaat van van Burgemeester 
J. van Vollenhoven.
(Helaas onbekend waar Houwens staat.)


Spreker verzocht tevens der vergadering eenige oogenblikken onbewegelijke stilstand daar de Photograaf Van Gorkom van dit oogenblik een blijvend aandenken wilde vervaardigen. —
Onze burgemeester J. v. Vollenhoven hield daarop een hartelijke speech. ’t Was een fraai effect, zoo midden in die deftige schaar onze flinke burgervader in pontificaal te zien oreeren. —
Vervolgens nam A. de Graaf het woord om in de hem eigen luimige spreektrant de gemeente tot eene milde bijdrage tot voltooying van het werk uit te noodigen. — Zijne voordragt eindigde met het Halelujah bij wijze van dankgebed. —
’t Was zeer plegtig vooral toen er nadat de laatste woorden ternaauwernood des sprekers lippen ontvloden waren, in de nabuurschap een gezang werd aangeheven, dat ieder aangreep. ’t Was het lied der blinden. Van uit hun werkplaats welke aan het terrein grensde klonk hunne dankpsalm even onverwacht als treffend. —
Na het aanbieden der Eerewijn & het tentoonstellen der teekeningen van de opterigten kerk eindigde dit feest even eenvoudig als smaakvol. —
=========

28 november 2013

13 Mei 1868 De Tijd vervliegt zo snel

13 Mei 1868
Hoewel niets bijzonders te vermelden hebbende wil (ik) hier nu eenige regelen neder schrijven.
’t Gaat alles op de zelfde wijze. Over gezondheid niet te klagen, de zaken gaan goed, hoewel ’t drukker konde zijn, doch ’t is de komkommertijd en ben dus in de verwachting van dingen die komen zullen. —
Ik kan mij dus als een rentenier hier in het heerlijke weder verlustigen dat ons deze heerlijke Meimaand zo ruimschoots aanbiedt. Zelden heb ik prachtiger weer gezien hoewel “lest lengt het best”, zooals onze voorvaders reeds zeiden.
En dan komen die dagen van vroeger tog/nog het best voor den geest van plannen die gemaakt werden en die nu reeds sedert jaren zijn uitgevoerd. Van reizen & reisjes in den omtrek en den vreemde & dan wenschte (ik) ze nog te moeten beginnen. —
Wat (ik) vroeger mij niet of nauwelijks konde voorstellen dat de Tijd zoo snel vervliegt, kan ik nu des te beter, toch hoe meer (ik) dit bedenk des te meer reden om dankbaar te zijn. –
Mijn ouders zijn goddank nog gezond en wel. Een gevestigd bestaan te hebben waarop (ik) naar believen mij geheel kan vestigen, zoo iets gebeurt zo iedereen niet. 
–
(Het is zoo als een onzer gezangen zoo juist uitdrukt
Hunkert naar hetgeen hij zien zal
Wenscht terug hetgeen hij zag)

15 november 2013

21 Maart 1868 Van Rottm naar Amsterd. buitenom

21 Maart 1868
Verleden week kregen we een boot te expediteren van Rottm naar Amsterd. buitenom. —
Of het denkbeeld mij te wonderlijk voorkwam of hoe dan ook, ik droomde ’s nachts dat ik meeging en besloot die droom werkelijkheid te maken: erover sprekende vond (ik) er veel liefhebbers voor & zoo was het dat wij op zondag 15 dezer per Holyrood Capt Weddels, te half negen ’s morgens naar Helvoet vertrokken.
Wegens oponthoud met schutten waren (we) niet over de “Bar” dan 8 uur.

De zee was prachtig stil en effen als een spiegel waarin zich echter geen blaauwe lucht of middagzon in afspiegelde want de lucht was eentonig grijs & vochtig & weldra bevonden we ons in een dikke mist waardoor we zoo goed mogelijk heen sukkelden & avonds te 12 uur te Nieuwediep arriveerden.

Te acht uur werden we ingeklaard & vertrokken (we) de Zuiderzee langs, voorbij Wieringen en Urk naar Amsterdam. —
Waar (ik) een paar dagen vertoefde & (mij) zoo goed mogelijk amuseerde tot het aanhoudende slechte weder mij noodzaakte weder naar huis te keeren. —

13 november 2013

25 Februari 1868 London, Duitschland, Frankrijk, ter Neuzen in Zeeland

25 Februarij 1868

’t Voorstaande had (ik) beschreven & was er mede uitgescheden uit gebrek aan gelegenheid. Weinig dacht ik toen dat een paar uur later mijn broeder het middelpunt zou zijn van een toneel dat ik niet meer hoop bij te wonen, want het was de eerste maal dat ik iemand zonder enige kennisgeving vooraf, in zwijm zag vallen. Veroorzaakt door overspanning had het ernstiger gevolgen kunnen hebben doch ’t heeft zich tot heden steeds vooruitgaande gehouden & hoop ’t weldra geheel zal verdwenen zijn. —

Ten vervolge mijner chroniek.

Algemeen Handelsblad, 30 juni 1867


Op ............. [niet ingevuld] kwam (ik) bij de pipa op kantoor. ’t Zelfde waar ik dit schrijf. En waarin ik sedert 1 July 1867 als deelgenoot ben opgenomen. —

En of ik het mij kan begrijpen, och men went zich aan alles, ook hieraan. Waarom ik deste meer behoefte heb, van de wisselende omstandigheden iets te boekstaven ten einde ze niet geheel te vergeten. —

Na mijn Schotse reis heb (ik) er nog verscheidene gemaakt naar andere steden.

In 1862 heb (ik) met & Van der Schalk de tentoonstelling te London gezien, waar ik vroeger reeds geweest was met den Heer Polman Mooij te Haarlem.

In July 1863 ............. ben met dezelfden naar Duitschland geweest. De Rhyn langs naar Wiesbaden, over Frankfurt naar Heidelberg & binnen de 14 daag weder terug.

In 1866 heb (ik) met mijn Vriend Herman van den Abeelen een togt door Frankrijk gemaakt. De Ary Scheffer welke ons naar Havre bragt was een fiksche stoomer. Van daar uit per spoor naar Rouaan & verder naar Parijs waar we in het Hôtel du Louvre logeerden en onder anderen het tentoonstellingsgebouw voor het volgend jaar zagen gereed maken. — Parijs heeft bij mij den indruk agtergelaten als een der prettigste plaatsen welke ik nu? bezocht heb. Alles ziet er even vrolijk & gezellig uit & hoewel bewust dat er alles er niet is als het er wezen moest doet het geheel zich aan den bezoeker voor als een plaats bij uitnemendheid. Licht & lucht bij overvloed. Prachtige huizen, brede straten, rijke winkels, drukte & bedrijvigheid overal, en dank zij de menigvuldige politie overal orde. —

Van Parijs zijn we ’s avonds te 11 uur naar Luik gespoord, waar we de volgende middag 2 uur aankwamen en na het diner naar Chaudfontaines wandelden bij wijze van reactie van het lange zitten.

Vandaar over Antwerpen naar huis, Brussel voor een volgende keer latende. — ’t Was een heerlijke tour ~ zou haar gaarne voor een tweede maal overmaken. —

In 1867 heb (ik) geen buitenlandse reis gemaakt daar de oudelui de togt naar Heidelberg maakten & door mijn ‘partnership’ er vele drukten bij kwamen.

Ik heb er echter nog enige dagen uitgebroken om mijn vriend A. van Mens te bezoeken welke als Officier van gezondheid te ter Neuzen in Zeeland gestationeerd was. —

Daar ik het bezien van mijn vaderland als even nuttig beschouw als het trekken door den vreemde. — En waarlijk, Zeeland is mij in zeker opzigt niet tegengevallen. Altijd afgeschilderd als een onherbergzaam oord, heeft het zich in werkelijkheid als een schoon land voorgedaan, hoewel het in veel zaken tweehonderd jaar achteruit is. —

’s Morgens te elf uur per stoomboot naar N. vertrokken, bevond (ik) mij tegen den middag op de Zeeuwsche stroomen en zulk een uitzicht is reeds de moeite waard, vooral op zulk een warme dag als ik juist trof. Wat men ziet is water, geel water, met groote golven, de horizon omzoomd door een zwarte streep, de toppen der boomen die boven de dijken uitkomen kijken, hier en daar een eenzaam kerktorentje & hielden we soms bij een landingsplaats stil dan dankte ik mijn gesternte dat ik er niet moest toeven, want ’t zag er doorgaans zeer vervelend uit. — ’t Nieuwe kanaal door Zuidbeveland maakte er een aangename afwisseling op & (ik) kreeg een goed overzicht van het eiland vanaf de brug onzer stoomboot.
Van Terneuzen ging ik via Vlissingen naar Middelburg en deze togt heeft mij het meest bevallen. —

De ree van Vlissingen is een aardig gezicht en het spookte er even hard als op de volle zee terwijl onze kleine stoomboot als een vogel zich op de golven verhief & snorrende en stampende de havenkaden bij kwam. —
De stad is even stil & vervelend als iedere provinciestad wat er op Zondag natuurlijk niet op verbeterd & vooral niet in deze provincie waar men dan bijna niets kan bekomen omdat het Zondag is.
De paar uren daar doorgebracht heb (ik) zoo goed mogelijk besteed & vervolgens op de Imperiale eener omnibus het oogenblik afgewacht dat ik in volle galop naar Middelburg zou vervoerd worden. De togt daarheen is alleen de moeite eener reis waard om de oorspronkelijkheid der eilandbewoners in vollen kleuren te zien & geeft tevens een goed denkbeeld van wat er zoo al in die streek te zien en te vinden is. —
En Middelburg: een copie van Delft of enig andere stille hollandsche stad. Huizen, grachten, boomen, alles in dezelfde vorm gegoten & met dezelfde kleur & kalmte overgoten.

3 november 2013

25 Januarij 1868 Inleiding en reis naar Schotland


Rotterdam, 25 januarij 1868

Om van tijd tot tijd de voornaamste & voor mij belangrijkste herinneringen te bewaren heb ik dit boek van blanko papier laten vervaardigen. Het is mij als vliegt de tijd veel sneller heen als voorheen, als wisselen omstandigheden zich in verschillende nuances.

— Lief en Leed.—
Van het eerste heb gelukkig meer ervaring dan van het laatste, doch is het mij niet bekend wanneer de schaal die zich tot vreugde en voorspoed helde, kan keeren.

En of ik nu wenschte dit boek reeds beschreven, nu te lezen. Nee. — ’t Is mij liever, met den voortspoedenden tijd mijn lot achtereenvolgens te leeren, dan ontijdig bezwaren te vernemen welke altijd “tijds genoeg” aankomen. —

Hiermede heb een soort van inleiding en kan er zoover de belangrijkste punten van wat achter mij ligt er in een kort resumé op laten volgen.
— Wanneer ik mij van dingen van “over eenige jaren” iets voor den Geest terug wil roepen begin met “in 1859 ging ik naar Schotland.” — Het jaar bij uitnemendheid. Bij elke volgend neemt dit in mijn verbeelding meer in glans toe. — ’t Was toch voor het eerst dat ik op reis was alléén in een vreemd land. — Onder menschen welke ik op zijn best kende. — Bergen van eenige betekenis had ik nimmer gezien & van reisavonturen welke hier zou vinden had toen nog geen begrip. —

Ja, het was of mijn Geest een nieuw leven ondervond toen ik daar in die Hooglanden midden in de Schoone & Grootsche dreven Gods heerlijke schepping bewonderde, toen ik daar met mijn beide reisgenooten, Schotten van mijn eigen leeftijd die ik voor dien tijd niet kende, in volle vrijheid ronddoolde. Het was een heerlijke tijd.
— Ik was toen zestien jaar en had op mijn wijs (?) reeds zorg gehad: teleurstelling van zich noemende vrienden, achterstelling op ’t kantoor bij P. v Vt om plaats te maken voor neefjes protégés. Kortom een jongensverdriet. — In Schotland kon ik het vergeten wanneer wij ons gereed maakten een voetreis door de bergen te aanvaarden, waarvan al de bijzonderheden in een “Journaal” heb geboekstaafd & waarvan de lezing mij nog dikwijls een genoeglijk ogenblik bezorgde. —

De jongste van hen, Robert Bryson, is kort daarna naar Geneve vertrokken & verleden jaar aldaar getrouwd. —