12 januari 2018

De komst van de Mariniers

Rotterdam 30 April 1869
Heden ochtend te Zeven uur hebben de Grenadiers onze Stad verlaten onder geleide van het Muzijkcorps der Schutterij en eene ontelbare meenigte nieuwsgierigen waaronder ook mijn persoon.–
’t Was een prachtige lentemorgen & na ze tot aan de Schie te hebben gebragt ben naar de Apentuin gewandeld.–
Wat een overgang uit die volle drukke straten met lieden in een klein tenu, in die heerlijke frische natuur in al haar pracht en glorie.
Morgen vertrekken de Cavaleristen.–
Heden middag zijn de Mariniers aangekomen welke we als blijvend garnizoen hier zullen houden.–
’t Was aardig te zien toen die stoet van achter het Haringvliet de stad binnentrok ze vooruit werd gegaan door een van die uitventers met een groot bord waarop met kapitale letters aan de burgerij werd te koop aangeboden de acte van beschuldiging van Jacob de Vletter, ’t paste zoo goed bij elkander.–
We zullen nu ten laatste die sinjeur voor den regter zien verschijnen om zijn welverdiende straf te ontvangen waarvan hij reeds een aardig stuk beet heeft.–
Die acte is zeer curieus en draagt alle blijken van met zorg te zijn opgesteld en toch zal het mij nog benieuwen hoe de beschuldiging volgehouden en verdedigd zal worden.

Over o. m. Pio Nono, de afschaffing van het dagbladzegel en de lente

15 April 1869
Heden is het officieel bekend geworden dat mijn neef Jacob Mulder de plaatsvervanger bij de Hr. A. van Hoboken & Zn is geworden van mijn Oom P. Knegtmans als boekhouder, welke zich terugtrekt om zijn ouden dag door te brengen met zijn zuster, mijn tante Antje Steendijk.
— Deze zal zijn huishouden waarnemen zoolang het duurt, want die twee loopen zoo wat naar de 70. —

’t Was den 11e dezer voor een protestant een wonderlijk gezigt zooveel vlaggen te zien uitgestoken ter eere van Zijne H. Pio Nono.
Zooiets alsof de Koning jarig was en nog meer.
De meesten waren in de buurt van de Weste Wagenstraat & dwarsstraten.
— De kerken natuurlijk opgeschikt met bloemen, chassinets etc.
Als ze niets ergers deden die Heeren dan zou ’t nog gaan, maar ’t wordt me soms zoo vreemd te moede wanneer (ik) die aanmatigende toon van die lui hoor.
— Vroeger naauwelijks geduld & nu willen ze de baas spelen.
— ’t Drijven is nu de openbare school te annihileeren.
De domper erop en dan de baas spelen over het domme gemeen.
— Hunne kerken verrijzen als paddestoelen & kon het zijn ze zouden de Inquisitie er ook nog wel bij nemen.

Van ’t zoogenaamde oproer gaan de verhooren nog steeds de gewoone (slakken)gang.
— De V. is nog niet gevonnisd, nog zelfs niet openbaar teregtgesteld.
— Zoodoende heeft hij al een aardige straf voor zich beet.

We zijn er eindelijk met de afschaffing van het dagbladzegel*) doorheen.
— Met primo Junij zullen de dagbladen eerst in hunne volle bloei verschijnen & ’t publiek een heele berg nieuws door te werken hebben, willen ze op de hoogte van hun tijd blijven. —

Ingeplakte prent 'Vrij van Zegel', uit de Purmerender Courant na afschaffing van het Dagbladzegel, 1869

En wat het beste nieuws nog is, is de verschijning van de Lente.
— Dat heerlijke woord heeft een heerlijke beteekenis als we de boomen aanzien.
— Een “Ode” aan haar schrijven laat ik voor anderen over en verlustig me liever te zien hoe met elke dag die groene tint als der takken aangeblazen wordt.
Vreemder gezigt kwam mij nimmer voor als zondag l.l.
— De warmte was bepaald een zomerwarmte en toch de boomen als kwamen ze uit het hooge noorden.
De hemel italiaansch, de zon warm en het lommer absent.
— Dit is na eene malsche regenbui een weinig in evenwigt gebragt.
— En wat zal ons die nieuwe tijd geven, afwachten dat is een waar woord en een goed woord want met ongeduldig verlangen komen we toch niet verder.
Mijn wensch, of die vervuld wordt.
— Maar de volgende bladen zijn nog blanko & geven mij nog weinig te lezen.
— Als het eens vol zou zijn dan hoop (ik) het beeld van die lente daar ook in te mogen lezen.

*) Over het dagbladzegel:
Het dagbladzegel was een zegel waarmee in de negentiende eeuw middels het zegelrecht belasting werd geheven op dagbladen.
Een stempel op de krant gaf aan dat het dagbladzegel betaald was.
De belasting werd tijdens de Franse bezetting ingevoerd. In Nederland was dat in 1812.
In de loop van de negentiende eeuw werd het zegelrecht ook uitgebreid naar advertenties.
Door de extreme hoogte van deze belasting, de belasting bedroeg in 1832 tweeënhalve cent, waren kranten slechts voor een rijke elite beschikbaar.
Bovendien belemmerde de regeling het oprichten van nieuwe dagbladen.
Vele courantiers gebruikten de vrijstelling voor kleine bladen, door uitgifte van 'lilliputterpers', veelal oppositionele periodiekjes op zeer klein formaat.
De overheid maakt in 1845 aan deze praktijk een einde door voortaan elk formaat te belasten.
Het protest tegen de maatregel wordt vanaf circa 1850 steeds luider.
In 1867 wordt het anti-Dagbladzegel-verbond opgericht.[1]
In 1869 brengt Pieter Philip van Bosse de wet tot afschaffing van het zegelrecht op gedrukte stukken en advertenties in nieuwspapieren tot stand.[2]
Koning Willem III, bevreesd voor politieke onruststokerij door dagbladen, probeerde de Eerste Kamer nog te bewegen het wetsvoorstel te verwerpen.
Maar mede onder druk van de protesten schaft de overheid het dagbladzegel per 1 juli 1869 af.[3]
Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Dagbladzegel

Een programma van narigheid

6 April 1869
Wat hier heb neer te schrijven is eigentlijk een programma van narigheid dat we echter gelukkig al achter de rug hebben.
Een lijst van zieken die weer beter zijn, n.l. 2 tantes doodziek geweest geheel hersteld, Frans Houwens ....... beterwordende.
Mijn oude vriend Rookenaaker weder zoo ver hersteld dat hij een preekbeurt heeft waargenomen.
– Een oude bekende Mevrouw Kam van Delfshaven heeft ’t met de dood moeten bekoopen & de 2e vrouw van mijn neef Hendrik Houwens te Amsterdam waar hij nauw 9 maanden mede gehuwd was is aan de gevolgen van haar kraambed gestorven.
— Sic transit gloria mundis.
Wanneer onze tijd er is, moeten wij deze wereld verlaten, maar voor mijn neef is het hard, zijn 2e vrouw zoo kort te hebben gehad.
Zoodat we in de laatste tijd nogal wat nare berigten over te brengen hadden, doch nu ’t zoover weder is hopen we de tijd ’t al zal doen heelen & met de naderende zomer weder nieuw leven zal geven.
— De oudeluitjes zijn gelukkig nog opperbest & overigens geen reden tot klagen, juist omgekeerd. —