7 augustus 2020

Eindelijk een oogenblik rust

Zondagmorgen 6 Junij 1869. —
            Eindelijk heb (ik) een oogenblik mij eens rustig neder te zetten & geregeld de loop der treurige omstandigheid na te gaan.
       
Voortgezweeft door eene opeenstapeling van werk & beslommering, was ’t mij niet eerder mogelijk. Vader is heden met ons naar de kerk geweest en begint weder bij te komen. —

Wat kan er in een korte tijd toch veel gebeuren. Heden 4 weken geleden maakte moeder zich op deze tijd gereed haar wandeling naar de nieuwe plantage te beginnen. — Dingsdagmiddag kreeg zij een aanval van zenuwachtigheid, haar gewone ongesteldheid, zoodat we geen vermoeden hadden dit een voorbode van ernstiger aard was. Ruim 14 daag bleef dit aanhouden met koorts en gebrek aan etenslust(en?). Eene pijn in het einde der ruggegraat gaf aanleiding tot vermoeden van rheumatiek, waarvoor de chirurgijn Kruiff gehaald werd, die ook bij de verdere behandeling der ziekte gebleven is. —

Zaterdagnacht 22 Mei kwam zulk een benaauwdheid dat de doctor Goddard voor het ergste vreesde. — De tong zag zwart en de mond was met spruw bezet. Hierop volgde een matige nacht. — Van eten was volstrekt geen sprake meer, medicijnen waren er niet in te krijgen, zoodat de doctor het wel aan de natuur moest overlaten. Oelei van Hartshoorn was nu het eenigste wat nog gebruikt werd. En werkelijk scheen dit nog eenig baat te willen aanbrengen, althans de zwarte tong werd rood & later wit, teeken van inwendige werking. —

Tot donderdag morgen meenden we vooruit te gaan. — De doctor zeide echter nog altijd “het is nog een dubbeltje op zijn kant”. En ’t bleek (dat) hij ’t niet te zwaar inzag. Mogten we ons reeds in den stilstand verheugen, eene koorts die ’s middags kwam opzetten sloeg onze hoop den bodem in. Nu eerst leerde ik hoe pijnlijk onzekerheid is, die toestand van hoop en vrees, die slingering tusschen leven en dood. Ze is erger dan de dood zelve.

Vrijdag avond hadden we eene stoomboot te expedieeren; door de ziekte van de een & de reis van een ander waren onze gelederen op kantoor gedund en moesten de aanwezigen bijna dubbel op hunne post zijn. —
Op ’t drukste oogenblik werden mijn broer & ik geroepen en meenden de afloop reeds daar. — Doch ’t bleef ’t zelfde & na een korte poos verlieten wij de sponde om ’t werk weder te hervatten.
Te 2 uur thuiskomend geen verandering. — Vermoeid naar lichgaam & geest, sliep ik weldra in om gewekt te worden te half zeven. — In de ademhaling was verandering gekomen uit de borst naar de keel. Een teeken dat de geest weldra haar omhulsel zoude verlaten. — Vader hield haar hand vast & wij waren allemaal aanwezig, al hooger & hooger klom ’t geluid en eindelijk was het stil.
Kinderen ons moeder is gestorven.
Vader drukte haar de oogleden toe.
Wij gaven haar de afscheidskus.

Verlies & smart moet gevoeld worden

31 Mei 1869
            ’t Is Goed en afleiding is door de vele beslommeringen waarin men zoo plotseling geworpen is, waarin men zoo geen tijd heeft tot zich te komen.
Ik weet dat ik mijne lieve dierbare Moeder verloren heb, doch besef het niet. Die honderden handdrukken, die geprevelde phrases, dat komen en gaan, ’t is vorm, anders niet. En dan dat herhalen, dat gedurig opsommen van dit en van dat waar men toch eigenlijk gevoelt dat men het vraagt om niet stom te zijn.
En daardoor komt wel het begrip dat ’t zo is. — Vooral dat afmaken van lijsten: drie uur lang heb ik de stad rondgezeuld met ’t adresboek in de hand, terwijl ’t naauwelijks vergund is werkelijk een uur in de lucht te wezen.
Wanneer de lieve zon daar buiten zoo helder schijnt moet men achter de gordijnen zitten suffen, brieven lezen, kaartjes nazien of voor handschoenen & das en dergelijke zorg dragen. Maar ook hieraan komt een einde.
            En nog zoo even. ’t werd mij herinnerd een bedankje te schrijven of een invitatie voor een bruiloft van een soi disant vriend. Ik zeide hem (dat) moeder ziek was; hij wilde mij daarop commissaris van orde maken. Nog liet ik hem blijken ik er liefst niets van wilde hooren en kort na de dood werd mij de invitatie gebragt.
’t Is toch wonderlijk en toch ’s werelds loop. Men kan zich er niet zoo in schikken.
Vreugde gaat ...., maar verlies & smart moet gevoeld worden.

’t Is afgeloopen

29 Mei. — ’t Is afgeloopen. God heeft haar van ons weggenomen, die onvergetelijke dierbare Moeder, die brave vrouw die ik zoo liefhad.
Gelukkig heeft ze niet lang geleden en zacht de adem uitgeblazen.
Hoe gaarne had ik nog een afscheid van haar gehad. — Maar zij scheen ons niet meer te herkennen. —
Gaarne had haar nog behouden doch ’t heeft zoo moeten zijn.
Wie weet waarvoor ze nog gespaard is geworden.
Gods wil geschiede

De weinige hoop is vervlogen

28/29 Mei 1869
    De weinige hoop is vervlogen.
Moeder is achteruit gegaan en ligt in eene hevige koorts & benaauwdheid welke reeds vele uren duurt en elk oogenblik de dood doet verwachten. —

Te half 12 ben (ik) van ’t kantoor geroepen, daar men meende verstaan te hebben ze ons allen wilde zien, doch heeft geen blijk gegeven ons te herkennen. ’t Is een droevig vooruitzigt. — Vooral voor Vader die zoozeer aan Moeder gehecht is.

Doch God geeft kracht naar kruis en zal ’t ook hier wel maken. — Zoolang er nog leven is is er nog hoop, doch de doctors geven die niet meer.

‘Hoop doet leven’

24 Mei 1869
    ‘Hoop doet leven’
Dit trof mij heden toen ik dit op de spiegel van een schip las en het deed mij wel. Want het is een droef tijdperk. —
Sedert 14 daag is Moeder ongesteld. ’t Begon met een geringe verkoudheid en ontwikkelde zich later tot een zeer groot bezwaar en gevaar. Doch heden gaf de docter hoop al is het nog luttel. En hoop doet leven. We zijn allen in Gods hand en bij hem wel bewaard. —

Wat eerst gering was heeft zich later meer bepaald tot anderdaagse koorts voornamelijk op de maag, waardoor moeder alle voedsel weigerde. ’t Gevolg afneming van krachten, ’t geen haar krachten dermate wegnam dat we zaterdag al niets dan de dood voor ons hadden. Gelukkig kwam er een kleine wending en heden haar koortsdag zijn we gelukkig niet achteruitgegaan. En dat is al veel. — Van harte hoop ik zij weder beter worde. — Ze is op een leeftijd waarvoor ’t geringste vooruitzigt al veel is, dus moed gehouden.
Als God de middelen zegent dan is er nog hoop.

Seance van professor Hasert

10 Mei 1869
            In de Zaal van Verscheidenheid & Overeenstemming heb (ik) heden eene seance bijgewoond van Prof Hasert, iemand die in het bezit is van een bijzonder sterke microscoop, en daarbij zeer slecht duitsch spreekt. — Hiermede heeft hij de Rotterdammers iets van de Insectenwereld laten zien waartoe we niet iedere dag in de gelegenheid komen. —

De lichten werden uitgedaan en de Zaal in een plegtig duister gehuld tot eensklaps een reusachtige maan voor onze oogen verscheen. — Op dit ronde vlak kregen we te zien een gedrocht met fantastische pooten. Het beest was wel dertig voet in omvang en was bij zijn leven slechts een gewone houtluis en diende nu tusschen twee glazen gesloten tot specimen voor zijn ras. — Verschillende soorten van dit schepsel kregen we achtereenvolgens te bewonderen. Wanneer men op zulk een fatsoendelijke manier kennis maakt met iets dat anders bijzonder weinig in tel is dan gevoelt men nog iets meer dan bloote nieuwsgierigheid. — De geheele zamenstel zoo juist berekend voor het doel, de geledingen zoo geschikt voor de te maken bewegingen. Bij sommigen als bij de menschen bewegen zich de leden in een hol bekken waardoor ze de vereischte buiging behoorlijk kunnen verrrigten.
            Wat ik niet gelooven kan & toch waarnam dat een enkele vlieg eenige duizenden oogen bezat, elk oog was nu zoo groot als gewoonlijk een vlieg in gewone omstandigheden. — Het kunstigste (wat menschenkunst betreft) vond ik het preparaat van het interne ....... der hart, darm en wat daar bij hoort.
            De pooten eener vloo zijn ware moordtuigen(?) en de galwesp een gevaarlijk sujet. — Gelukkig dat dit gevaar zoo vergroot was en men bij werkelijke verwonding slechts wat ammoniaczout behoeft te bezigen om de pique geheel onschadelijk te maken. — Deze wesp is voorzien van eene lange scherpe lans welke zij inwendig oprolt om als een spicht later uit te werpen.
Ik zou haast zeggen zoo scherp als een naald, had ik niet later iets gezien als een wandeltak die met een vierkant gat begonnen was. Dit was een gewone naainaald.

            Onze professor liet ons daarna verscheidene soorten van Schmetterlingen zien. Dit bleken later kapellen te zijn. — Van het donsachtige dat men wel op den kop + romp dier dieren met het bloote oog kan waarnemen krijgt men eerst hier het regte begrip. — ’t Begon met reusachtige ........., een echte vederbos en eindigde later in prachtige scharlaken puntvederen, zooals die der Arica’s. Een kapsel van zulke veeren moet wel prachtig zijn en ’t verwonderd me dus niet (dat) dit beest een dandij onder de Insecten is.—

De volgorde waarop al die schoonheden ons werden voorgedragen is mij niet bijgebleven, alleen herinner ik mij nog (dat) onze Maan geëclipseerd werd en we onmogelijk iets zien konden dan een bruinachtig iets, “une brune épaisse” dat later de poot van een bij bleek te zijn, bekleed met haren, toen we die poot afgereisd hadden kregen we weder licht. — Tot zoover de mummies. —

Een waterdruppel zal wat meer levendigheid aan het tooneel geven wat schiet & werkt dat. — Groote kogels met zes of acht pooten vallen om het hardst in het rond, koppen met groote oogen & een heel klein lijfje schieten over het watervlak heen om gevolgd te worden door onuitsprekelijke gedrogten waaraan men kop, staart noch pooten zien kan.
Na dit oogenblik van koortsachtige opgewondenheid komt er een algemeene verslagenheid. De meeste strekken hunne geledingen uit. — Alleen de ronde kogels houden het ’t langst uit; die ’t langste leeft grijpt de doode nog bij een poot trekt hem nog een eindweegs voort & sterft gearmd met zijn makker. —

Dit doodenveld wordt spoedig weg gevaagd om plaats te maken voor een ander tooneel. Weder het zelfde geloop & gedraaf. — Maar nu van grove vierkantachtige beesten met zwarte oogen, groote & kleintjes, wel duizend zoo niet meer. En dit, wat voor een wereld apart is dit? ’t Is slechts een gewoon stukje kaas waar de mijt in is. Rondom hoorde ik veele beloften van nooit meer kaas te zullen eten. —
Het kristalizeeren van zouten, de werking van roest, de aniline, de Bichromaat. Ik zag het zeer duidelijk, maar een beschrijving van te geven is mij niet doenlijk. — Ik zoude het kunnen vergelijken bij bevriezend water, doch dan denkt men aan ijs & dan vond ik het procédé hiervan mooijer, prachtiger, onbeschrijflijk. Het schiet, vult, kleurt, het ondergaat een geheele metamorphose.
            Tot slot gaf zijne hooggeleerde ons nog een proef hoe sterk het licht was waarmede hij de microscoop verlichtte. — Zijnde Hydro-Oxijgeen, een soort van gas welke met het electrische licht in helderheid kan wedijveren. —
            Hij hield de kaars voor de lens & de vlam met de walm kwam er duidelijk op te voorschijn. En toch was dit eene heldere stearinekaars. — Geen wonder dat zulk een oogenblik van helderheid die waterdiertjes duur te staan kwam. —

5 augustus 2020

De meimaand is weder in ’t land

1 Mei 1869
    De meimaand is weder in ’t land en vindt alles reeds groengemaakt als om haar een feestelijke intogt te geven; ze zal wel hier en daar een bloemetje bij te zetten hebben, maar we kunnen toch zeggen we hebben een groene mei. — Tempus fugit.

Men schijnt zich een weinig ongerust te hebben gemaakt dat na het vertrek der paardrijders het volk of liever de opruyers weder een standje zoude maken. Alles was er op ingerigt, — De schutterij op de Beurs gecontigneerd. — De soldaten in volle uniform voor ’t Stadhuis en ook de weerbaarheid ergens gestationeerd, doch zoover ik kon merken op de straten zal er wel niets gebeuren en dit magtsvertoon eenige impressie maken. Prevention is better than Cure. Algemeen is het gevoelen dat J.d.V. er leelijk van afkomen zal. —

            Onlangs is een verzamelaar van schilderijen & platen de weg van alle vleesch opgewandeld. — Mr(?) Vis Blokhuizen*). Het scheen hem leed te doen (dat) na zijn dood de verzameling weder uiteen zou raken en ook dat zijn erven er de waarde van zouden missen in geval hij ze cadeau gaf. — Hij heeft gemeend hierop iets te hebben gevonden zeker in verwachting (dat) het aan zijn wensch zou voldoen. Hij heeft de verzameling aangeboden aan de Gemeente mits zij daarvoor aan zijne erven ƒ50 per jaar zouden uitkeeren. — ’t Deed mij genoegen (dat) de stad of liever het bestuur hiervoor meent te moeten bedanken. Daar zij het geld meer ten algemeene nutte kan besteden. — Die waarde is wel betrekkelijk zeer gering in verhouding tot eene eventueele openbare verkoop, maar toch altijd denkbeeldig.
    Eenige beminnaars der Kunst zijn aan ’t werk die som door vrijwillige bijdragen en renteloos voorschot bijeen te krijgen, doch daar de zaak zoo vreemd is aangevat, vrees ik de uitslag een waardig pendant van de uitbreiding van het pand/park? zal worden. —
En toch zou het mij zeer spijten, want zoo iets komt zeer zelden voor. — Die nu weigeren er toe mede te werken zullen er later misschien het hardst over schreeuwen. —

*) Dirk Vis Blokhuijzen
Geboren te  Rotterdam 11 augus­tus 1799, overleden Rotterdam 4 april 1869.
Was amateurschilder en etser. Bekend was zijn schil­derijenverzameling.
Van beroep directeur van het Rijks Entrepôt(dok?) en assuradeur; lid van de Konink­lijke Academie te Amsterdam en lid van de com­missie en secretaris van het Museum Boymans te Rotterdam.